![]() |
![]() |
HEEMKUNDEKRING
|
![]() |
![]() |
Heemkundekring 'Op de Beek' → Beeldbank Bibliotheek → Zoekresultaat |
Aantal gevonden publicaties : 13 (uit: 659)
|
||
|
Klik op publicatie voor vergroting en meer informatie
1. |
![]() |
Boeknummer: 00033
Luimige Landlopersverhalen. Historie -- Plattelands- en boerenleven (2010) [Marc van Uffelen] Luimige Landlopersverhalen versie dd. 15 juli 2010 VOORWOORD Waren de landlopers de laatste nomaden? Leefde in hen nog dat laatste stukje zwerver van onze verre verre voorouders? Of waren de landlopers en de bedelaars gewoon de arme stumpers, die uit de boot waren gevallen? Was de maatschappij te ingewikkeld voor hen? Hadden ze tegenslag? Of waren ze te lui om te werken? In de Middeleeuwen werden de landlopers verjaagd, gebrandmerkt en verbannen. In de Moderne Tijden wilde men hen arbeidsvreugde aanleren door middel van dwangarbeid. Zo ontstonden de eerste tuchthuizen. Tijdens de Hollandse Tijd bouwde de Maatschappij van Weldadigheid in de Noorderkempen een groot bedelaarshuis en vele kleine hoevetjes. Daarvoor werd het heidelandschap omgevormd tot een dambordstructuur van akkers, weiden en bossen, omringd met dreven. In het nieuwe jonge België werd de Wet op de Landloperij gestemd die bij alle Belgen in het collectief geheugen zit: wie op straat komt, moet zijn identiteitskaart kunnen tonen en moet geld bij zich hebben om minstens één brood te kunnen kopen. Dat was meteen de start van de Rijksweldadigheidskoloniën in Merksplas en Wortel. Maar omdat arm zijn geen misdaad is, werd ook dat systeem afgeschaft. Deze geschiedenis van de armoede is in het landschap nog tastbaar aanwezig, als één groot openluchtmuseum, een penitentiair Bokrijk, uniek in Europa! Maar ook het samenleven met de landlopers was speciaal! Voor de overheid was het een mengvorm van dwang en liefdadigheid. Veel bewoners uit de regio hadden een heimelijke sympathie voor deze gasten, voor de underdogs van de maatschappij... Ook het niet-tasbare erfgoed is uniek! Door middel van de vele kleine anekdotische landlopersverhalen krijgen we een prachtig beeld van het leven zoals het was, binnen in de landloperskolonies. Wij wensen je een amusant en leerrijk leesgenot. Gevangenismuseum vzw Eigen uitgave. DNS/Gevangenismuseum;  |
2. |
![]() |
Boeknummer: 00034
Straffeloos Slenteren in Merksplas-kolonie en in Wortel-kolonie Historie -- Plattelands- en boerenleven (2010) [Karel Govaerts e.a.] Straffeloos Slenteren in Merksplas/Wortel kolonie. Uitgave t.g.v. Open Monumentendag TEN GELEIDE Toen in 1993 de wet op de landloperij werd afgeschaft kon niemand vermoeden welke gevolgen dit zou hebben voor Merksplas-Kolonie en Wortel-Kolonie. Verschillende gebouwen en gronden van de landloperskolonies vielen zonder functie, wat op termijn merkbaar was aan verwaarlozing, aftakeling en verval. Om een dreigende versnippering tegen te gaan, werd op 9 september 1995 de Mars op Wortel-Kolonie georganiseerd, gecoördineerd door Het Convent, gekend van het begijnhof in Hoogstraten. In Merksplas werd het Platform 'Red Merksplas-Kolonie' vzw opgericht, een koepel van Merksplasse en Vlaamse verenigingen. Na twee jaar lobbywerk en constructief overleg keerde het tij. De Vlaamse Gemeenschap kocht, via de Vlaamse Landmaatschappij, een groot deel van de gronden van de federale overheid. Andere Vlaamse partners zijn: de afdeling Monumenten & Landschappen, de drinkwatermaatschappij PIDPA en het Agentschap Bos & Natuur. Door de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken werden in Merksplas vier gebouwen omgevormd tot een Centrum voor Illegalen. De Provincie Antwerpen richtte eind 1997 de Stichting Kempens Landschap op, welke als taak heeft grote domeinen te beschermen en te beheren. In 1998 nam Merksplas voor het eerst deel aan de Open Monumenten-Dagen (OMD), toen met een grote tentoonstelling en receptie. Sindsdien mochten we jaarlijks ca. 2000 bezoekers per dag verwelkomen. De partners bij het OMD-initiatief in Merksplas zijn: de cultuurraad CuRaM, de heemkundekring Marcblas, Gevangenismuseum vzw, het Platform 'Red Merksplas-Kolonie' vzw en Toerisme Merksplas. Zij krijgen hierbij de gewaardeerde hulp van het gemeentebestuur van Merksplas, de huidige eigenaar van de gebouwen en de aanpalende gronden. In 1999 werd de beschermingsprocedure met succes afgerond: zowel het landschap als de vijf voornaamste gebouwen zijn definitief beschermd. In dat jaar werd ook de vzw Gevangenismuseum gesticht. Vanaf april 2007 kan de toerist een bezoek brengen aan het 'Gevangenismuseum' in de landloperskapel en/of met een gids gaan wandelen langs het Vagebondjespad. In november 2005 verwierf de gemeente Merksplas de kapel, de Grote Hoeve en de aanpalende gronden. Met de deskundige hulp van professionelen onderzoekt de gemeente de haalbare mogelijkheden m.b.t. herbestemming, beheer en financiering. In de lente van 2007 nam de gemeente deel aan de Monumentenstrijd, waardoor de site van Merksplas-Kolonie in gans Vlaanderen met succes werd gepromoot. Het groenpatrimonium, en het beheer ervan, is in de goede handen van het Vlaams Gewest. Het is belangrijk dat u en ik kunnen genieten van dit mooie domein. Moge onze brochure u een beetje begeleiden op deze boeiende ontdekkingstocht... Veel wandel- en fietsgenot namens het lokaal OMD-comité, Frank Wilrycx, burgemeester, Kristien Mangelschots, cultuurraad CURAM, Jan Dielis, Toerisme Merksplas Karei Govaerts, heemkring 'Marcblas' & 'Gevangenismuseum vzw' Joris Vranckx, Platform 'Red Merksplas-Kolonie' vzw. Eigen uitgave. OMD-comite Gemeente Merksplas/WortelCultuurraad CURAM;  |
3. |
![]() |
Boeknummer: 00068
Brabants leven van weleer Historie -- Plattelands- en boerenleven (onbekend) [onbekend] Brabants leven van weleer INHOUDSOPGAVE 1. Leven in Heusden 4 2 De boerderij 22 3 De durhaauwers 24 4 Wie niet mest... 26 5 Oogsten 28 6 Dorsen en malen 30 7 De verbaasde voerman 32 8 Paarden 34 9 De smid 36 10 De raaimaker 41 11 De klompenmaker 42 12 De bieman 44 13 Op de hei 46 14 De kuiper 48 15 De brouwer 50 16 De scheper 52 17 Jagen 54 18 Smokkel 56 19 Slachtmaand november 61 20 Meer traditie 62 21 De begrafenis 64 22 De markt 66 23 De oude dorpskermis 68 24 Koningsschieten 70 25 De boterbeurs 72 26 Mutsjes 74 27 Pelgrims en processies 76 28 De nieuwe tijd in aantocht 81 29 Oude ambachtslieden 82 30 De post 84 31 Turf in de Peel 86 32 Suikerbieten 88 33 Tabak 90 34 Schoenen en leer 92 35 Op weg naar Oisterwijk 94 Van Geyt Productions;  |
4. |
![]() |
Boeknummer: 00101
Adriaan van Campen. De grootste crimineel van de Baronie van Breda Historie -- Plattelands- en boerenleven (2012) [Karel van Campen, Frank van Gils] Adriaan van Campen. De grootste crimineel van de Baronie van Breda De Grote Markt in het centrum van Breda, gelegen aan de voet van de Grote of Onze Lieve-Vrouwekerk, biedt in onze tijd het gezicht van monumentale panden, veelal bevolkt met etende en drinkende tijdgenoten. Horeca was er altijd al. Waren er in de middeleeuwen drie herbergen, de moderne bezoeker kan nu uit een veel ruimer aan- bod kiezen. Het oude gemeentehuis neemt nog steeds een voorname, centrale plaats in, ofschoon de ‘vroede bestuurderen van Breda’ het allang de rug hebben toege- keerd om intrek te nemen in moderne kantoren waar men zich nog comfortabeler op ambtelijke kussens kan neerzetten. De Grote Markt is het middelpunt van de stad en er vinden hier vele evenementen plaats - muziek, carnaval, sportiviteit - een plaats waar mensen bijeenkomen, meestal voor hun plezier. Sinds de 14dc eeuw wordt er op dinsdag- en vrijdagmorgen ook weekmarkt gehouden. In de 17de en 18de eeuw stond er een vleeshal, waarin na 1935 het Stedelijk en Bisschoppelijk Museum was gehuisvest. Sinds 1998 is het een horecagelegenheid - hoe kan het ook anders. De Grote Markt of ‘Plaetse’ was vroeger de locatie waar het stadsbestuur van Breda ter afschrikking misdadigers liet executeren. In de 18de eeuw is dat 53 keer gebeurd, 5 van de geëxecuteerden waren vrouwen. Een doodvonnis kon worden voltrokken door ophanging (35), door wurging (7), door radbraken (6) of door onthoofding (5). Een combinatie van straffen was wel het uiterste wat ‘Vrouwe Justitia' kon bedenken. Het moet een spektakel zijn geweest waarvoor veel mensen toestroomden en dat was ook de bedoeling: bestraffen in het openbaar als afschrikking. Lijfstraffen kwamen in diezelfde eeuw in Breda ook voor: geselen (104), geselen en brandmerken (48), te pronk stellen (2), aanwezig zijn bij de executie van een medeplichtige (11). Van de 171 uitgevoerde lijfstraffen betrof het in 62 gevallen vrouwen. Met name het geselen van vrouwen kwam vaak voor; 50 maal. Op 17 april 1787 was het ook weer zover: volgens de overlevering was de markt tot in de hoeken gevuld met mensen die niets wilden missen van de terechtstelling van ene Adriaan van Campen, oud 41 jaar, hij zou geboren zijn in Baarle-Nassau, woonachtig te Dorst, en van beroep boer. ‘Zo weinig opzienbarend voltrok zich het Bredase leven, dat het tweedaagse bezoek van stadhouder prins Willem IV in september 1737 en de publieke executie van Adriaan van Campen in april 1787 vaak als 18de-eeuwse hoogte- punten in de stadsgeschiedenis worden opgevoerd. Drie dagen voor de executie had 'den Hoog Edelen Gestrenge Heer, Jonkheer Benjamin, Baron van der Borch, Drossaard & Schoutenth resp. der stad & Baronie van Breda e.o. voor Heeren Praesident & Scheepenen’ uitspraak gedaan in deze rechtszaak van de eeuw. Na de uitspraak werd nog een portret gemaakt. De voorzitter van de recht- bank maakte duidelijk hoe de executie in zijn werk zou gaan: ‘door den Scherprechter (diende) eerst zijne rechterhand met een Bijl te worden afgehouwen’ daarna werd het lichaam ‘van onderen op leevendig geradbraakt en zijn Hoofd mede met een Bijl afgehouwen’. Vervolgens zou ‘zijn lighaam tot assche worden verbrand en in een kuijl aldaar geworpen, zijn Hoofd en Hand ijder op een Pin boven op een Paal worden en blijven tentoon gestelt’ en aan de paal zou worden ‘aan gehangen een ijzeren Pot (met) des gedetineerdes Pistool’. Verder hield de uitspraak ook in: ‘condemnatie van den gedetineerde in de kosten van Recht en misen van de Justitie’.3 De gedetineerde moest ook de kosten van de rechtzaak betalen. Volgens de overlevering sloeg de beul precies volgens de instructie eerst de rechterhand af en toonde deze aan het volk. Daarna werden op het ‘kruishout’ de beenderen gebroken. De veroordeelde zou daarbij een gehuil hebben uitgestoten, dat over de gehele stad hoorbaar was. Nadat de beul met een ferme slag het hoofd had afgeslagen, werd het stil op de markt. Wie was de hoofdrolspeler in dit macabere schouwspel? Wie was Adriaan van Campen en hoe kwam hij tot zijn daden? Heemkundekring Paulus van Daesdonck / De Mastboom Brosens Stichting;  |
5. |
![]() |
Boeknummer: 00176
Oude beroepen, ambachten en functies Historie -- Plattelands- en boerenleven (2011) [Johan van der Made] Oude beroepen AMBACHTEN EN FUNCTIES In dit boekje wordt een overzicht gegeven van groot aantal oude beroepen, ambachten en functies, die bij ons in de dorpen niet meer voorkomen of waarvan de uitoefening van het werk geheel is veranderd. Het is een hele lijst geworden, maar toch zullen er aan onze aandacht zijn ontsnapt. Aangezien de graanmolenaar bij ons geen verdwenen beroep is, komt hij in dit boekje niet voor. De geschiedenissen van al de molens van Langeweg, Wagenberg en Terheijden staan in het boekje „Onze molens” uit 1992 (De Vlasselt nr.58-59). Actuele informatie over de Traaise meule is te vinden op de website www.molendearend.nl. Ook de rietdekker ontbreekt in dit boekje, omdat het eeuwenoude rietdekkersbedrijf Van der Sanden op Wagenberg nog altijd bestaat. Meer daarover is te lezen in „Stamboomonderzoek of genealogie” (De Vlasselt 122, 2009) blz. 57 en verder. In dit Vlasselt-boekje zijn korte omschrijvingen gegeven, met namen eventuele adressen, van de volgende beroepsbeoefenaren: arbeider en arbeidster baker - bakker -betonfabriek - bierbrouwer - boer en boerenknecht - bomen-oetser -boter- en kaasmaker - boterventster (zie melkboer)- bottelier - bovenmeester - brandewijnstoker - brandstoffenhandelaar - brugwachter chirurgijn en medicina? doctor -circus dienstmeid - draaimolen -drukker en steendrukker frietkraam en ijscoboer gardiaan en moeder-overste - groenteboer hooipers - huisslachter kantonnier - kleermaker (zie linnenwever) - klerk - klompenmaker koeien hoeden - kooiman - koster en suisse - kruidenier - kuiper kunstwolfabriek landarbeider (zie boerenknecht)- lantaarnopsteker en nachtwaker leerlooier - leidekker - linnenwever en kleermaker loodgieter en koperslager - lijkbidder mandenmaker - melkboer - melkschepper - metselaar en opperman mutsenwaster nonnen (zie zusters) openbaar vervoer - orgelman papfabriek - paraplu-koopman - pastoor, kapelaan en pastoorsmeid petrolieboer (zie brandstoffenhandelaar) - polderwerker scheepsjager en veerman - schipper - schoenlapper - schout en schepenen sigarenmaker - smid - snoepkraam - stationschef - straatveger telefoonkantoorhoud(st)er - timmerman - tolgaarder - turfsteker en turfkruier veldwachter - vlasboer - vleeshouwer - voerman - vracht en transport wagenmaker en zager zadelmaker - zusters en zusterke Dit boekje is samengesteld met behulp van: - „Ambachten en beroepen in Terheijden 1920-1970” van Harrie Krijnen in De Vlasselt 60 (1992) - „Ambachten en beroepen in Wagenberg 1920-1970” van Ad Kokke en Johan van der Made in De Vlasselt 69 (1994) - „Slikgat: een dorp uit oude doosjes” delen 1, 2 en 3 van John van Opdorp in De Vlasselt yj (1987), 49 (1990) en 129 (2010). - Le livre de l'outil van Marie-José Lamothe 8< André Velter met prenten uit o.a. de 18e eeuwse Encyclopédie de Diderot et d'Alembert, een platenboek van Johan Bax - Oud-Brabants dorpsleven door Bernard van Dam (Brabants Heem, 1972) - Volkshuisraad in Vlaanderen door Dr. Jozef Weyns (1984) - Voorwerpen uit de verzameling van Stichting De Vlasselt - Foto’s, plaatjes, jubileumgidsen en krantjes in het archief van Heemkundekring De Vlasselt - Onderzoek in het Gemeente Archief van Terheijden (tot 1996 aanwezig in het voormalige gemeentehuis, nu in Reg. Archief Tilburg) - De websites geneaknowhow, wikipedia e.a. Met dank aan ieder die op enigerlei wijze een bijdrage aan dit boekje heeft geleverd. Heemkundekring De Vlasselt;  |
6. |
![]() |
Boeknummer: 00289
Gids voor boeren- en volksgeneeskunde Historie -- Plattelands- en boerenleven (onbekend) [onbekend] Gids voor boeren- en volksgeneeskunde In deze tijd van moderne geneeskunde komen we steeds meer tot de ontdekking dat de middeltjes uit oma’s tijd nog zo gek niet waren. Dit boekje zit boordevol echte ouderwetse, beproefde tips. Een boekje om bij de hand te houden. Tips voor medisch gebruik en wondverzorging dmv kruiden en huishoudelijke middelen. Rebo Productions;  |
7. |
![]() |
Boeknummer: 00334
Aerpel in 't potje. Oude gerechten uit Brabant Historie -- Plattelands- en boerenleven (1982) [Nan Oomen] Verzameling van oude Brabantse recepten Voorwoord In de keuken viert de nostalgie hoogtij, ook in Brabant. Dat was er de oorzaak van, dat mij, als oud-lerares koken, vaker naar oude, Brabantse recepten werd gevraagd. Toen ook nog de uitgever kwam vragen om een boek samen te stellen over de traditionele Brabantse keuken, moest ik wel aan de slag. Zelf wilde ik ook wel weer eens de gerechten proeven die ons moeder en grootmoeder klaar maakten. Gravend in oude aantekeningen en met hulp van velen groeide de verzameling recepten uit tot dit boek. Veel dank ben ik verschuldigd aan Bets Meertens-van de Hurk, die mij met raad en daad terzijde stond. Het zal de gebruiker van dit boek opvallen, dat de Brabantse keuken zéér sober was. De mensen in Brabant, en zeker op het platteland, moesten hard werken voor het ‘dagelijks brood. ’ Veel tijd voor het bereiden van maaltijden was er niet. Wel probeerde men met eenvoudige ingrediënten zoveel mogelijk afwisseling te brengen in de warme maaltijden. Wellicht is dit de reden dal de Brabantse keuken zo rijk is aan aardappel- en papgerechten. Sommige van de gerechten in dit boek zijn erg oud en vergeten. Andere kan men hier en daar nog aantreffen. De recepten zijn zo getrouw mogelijk weergegeven. Gerechten zoals ze ook buiten Brabant en in het algemeen worden klaar gemaakt heb ik in dit boek niet opgenomen. Deze verzameling is verre van volledig. Daarom wil ik gaarne een beroep doen op alle gebruikers van dit boek om mij onbekende, oude, plaatsgebonden of traditionele Brabantse recepten toe te zenden, zodat de collectie kan worden uitgebreid. Mijn adres: Nan Oomen Rietdijk 3 Haagse Beemden 4824 ZB Breda Uitgeverij De Lijster Maasbree;  |
8. |
![]() |
Boeknummer: 00416
Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1855 Historie -- Plattelands- en boerenleven (1992) [A.H. Crijns, F.W.J. Krielaars] Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1855 INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF V VERANTWOORDING VII BRONNENPUBLIKATIES EN LITERATUUR XXIV LIJST VAN TABELLEN XXX LIJST VAN KAARTEN XXXI LIJST VAN AFBEELDINGEN XXXI DEEL A AANDACHT VOOR DE LANDBOUW 3 Al vóór 1800 toenemende interesse voor de landbouw 3: ook in Brabant: Thijs 3; Van Breugcl 4; De la Court 4: Kops 5; deelnemers landbouwenquête 5; Van de Graaf! 6; goed beeld van de landbouw rond 1800 mogelijk 7; belangstelling voor landbouw wordt weer gerin- ger 7; over Brabantse landbouw in 1813-'5O weinig geschreven 7. Hoofdstuk I BEVOLKING EN GROND Hoofdstuk II DE MEST VOOR DE AKKERS MOET KOMEN VAN HET VEE Hoofdstuk III ENIGE (ANDERE) STRUKTURELE ASPEKTEN VAN DE BEDRIJVEN Hoofdstuk IV VEEL BLEEF BIJ HET OUDE Hoofdstuk V IN DE MEESTE AGRARISCHE GEZINNEN IS ARMOE TROEF Hoofdstuk VI HET ZANDGEBIED VAN NOORD-BRABANT Hoofdstuk VII AGRARISCH GRONDGEBRUIK EN VEESTAPEL Hoofdstuk VIII BOERENLEVEN EN BOERENWERK Hoofdstuk IX BEDRIJVEN EN OMSTANDIGHEDEN SLOTBESCHOUWING 329 Het bedrijfstype veranderde niet wezenlijk 329; zelfvoorziening bleef de primaire doelstelling 330; rogge was het belangrijkste landbouwge- was 330; de omvang van de veestapel nam toe maar kwalitatief veranderde er weinig 332; de agrarische bevolkingsdruk werd alsmaar gro- ter 333; de verdeling van de werkzaamheden veranderde niet 333; de bedrijfsvoering bleef traditioneel 334; maar er waren ook lichtpunten 335. INDEX VAN GEOGRAFISCHE NAMEN 345 INDEX VAN PERSOONSNAMEN 350 CURRICULA V1TAE 352 WOORD VOORAF De afspraak om samen een boek te schrijven was snel gemaakt. Ook het onderwerp was geen probleem. Het kleine gemengde bedrijf op de zandgronden in Noord- Brabant, dat we tijdens ons leven en werken nog zo goed gekend hadden, werd in 25 turbulente jaren geschiedenis. Waar lagen de wortels van dat gemengde landbouw- bedrijf? Deze indringende vraag, waarover zo weinig geschreven was, hield ons intens bezig. Voor het uitwerken van deze vraagstelling werden we in sterke mate gesteund en gestimuleerd door prof, van den Eerenbeemt en de NCB, met name door de heren Heijmans, Latijnhouwers en Merkx. Hun belangstelling en daadwerkelijke hulp is voor ons van grote invloed geweest om het onderwerp aan te pakken en uit te werken. Het eerste resultaat van onze arbeid, waaraan we met plezier en volharding hebben gewerkt, ligt thans voor u. Dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact samen met de NCB ons werk wil publiceren, geeft ons veel voldoening. Van onze beide echtgenoten, Miekc en Miek, hebben we veel ruimte en steun gekregen om ons opnieuw', ondanks de pensioengerechtigde leeftijd, terug te trek- ken in de studeerkamer. We willen het boek dan ook aan hen opdragen, mede ter compensatie van te weinig geleverde arbeid in het huishoudelijk bedrijf. In de beginfase van het onderzoek hebben we gesprekken gevoerd met een aantal oudere boeren en kenners van de vroegere landbouw. Veel dank zijn we verschul- digd aan de familie Vos uit Roosendaal die het niet gepubliceerde werk van hun grootvader Jacobus (Ko) Vos, dat tot 1870 terugging, aan ons ter beschikking heb- ben gesteld. Bij ons werk hebben we in ruime mate gebruik gemaakt van boeken van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en de Katholieke Universiteit Brabant. Medewerkers van beide instellingen hebben ons met raad en daad bijgestaan. Tenslotte moesten de vruchten van ons werk worden getypt en daarbij zijn Pat van Bijnen, Myriam Crijns, Christine van Lingen en medewerksters van het secre- tariaat van de NCB ons behulpzaam geweest. De steun van allen die hiervoor genoemd zijn was voor ons onmisbaar. Daarvoor onze bijzondere dank! Voor ons was het een zinvolle tijdsbesteding. Het boek is af maar het werk is nog niet klaar. A.H. Crijns - F.W.J. Kriellaars VERANTWOORDING Waarom dit boek? De jonge agrariërs van nu hebben een totaal ander beeld van de Brabantse landbouw dan de ouderen onder ons. Voor hen zijn de moderne bedrijven met grote eenheden een natuurlijk gegeven. Vernieuwingen, snelle ontwikkelingen en een slagvaardig beleid zijn voor hen vertrouwde begrippen. Het verleden van de vele kleine gemengde bedrijven hebben zij nauwelijks of niet gekend. Voorzover zij er nog iets over horen, zal het toch spoedig voor hen het 'grijze verleden' zijn, een periode die voorgoed is afgesloten. Hoe geheel anders is het gesteld met de boeren, die min of meer bewust de crisis van de dertiger jaren, de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw en de ontwikkelingen nadien hebben meegemaakt. Zij hebben als het ware twee keer geleefd. Eerst de onmogelijkheid om vooruit te komen, voorzichtig handelen, wan- trouwen en afkeer van het nieuwe en toen langzaam maar zeker de grote ommekeer. Zij staan veel dichter bij de wortels van het oude, die de grondslag vormden voor de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Maar beide generaties komen uit hetzelfde nest. De op het eerste oog onverklaarbare ontwikkelingsdrang uit de zestiger jaren vindt zijn oorsprong in de niet aflaten- de strijd van vorige generaties om het hoofd boven water te houden. Er is in het verleden een grote potentie aan energie en wilskracht opgebouwd, die eens tot ontlading moest komen. Daarnaast werden er organisaties, instellingen en instanties opgericht om de boeren vooruit te helpen. Toen de geesten rijp waren en de marktomstandigheden gunstig werden, is uit het samengaan van deze factoren de grote sprong voorwaarts gemaakt. Om een beeld uit de huidige tijd te gebruiken, onbeduidende amateurs zijn er door noeste arbeid in geslaagd om topsporters te worden. De geschiedenis van de Brabantse boeren en hun bedrijven is beladen met spanning, inspanning, voor- en tegenspoed. Door onze verbondenheid met die landbouw vinden wij, dat hun verhaal moet worden opgeschreven. Het is opmerkelijk dat in de Brabantse geschiedschrijving de landbouw slechts zelden als centraal thema is behandeld. En dat, terwijl toch vaststaat dat diezelfde landbouw in onze provincie gedurende vele eeuwen de belangrijkste bestaansbron is geweest. Wij schrijven het op voor de boeren van nu en uit respect voor de inzet van generaties die hen zijn voorgegaan. Zo'n dertig jaar geleden ving in de landbouw en op de boerenbedrijven van de Brabantse zandgronden een proces van veranderingen aan. Het verliep aanvankelijk nog maar langzaam, maar al vrij snel kreeg het vaart en werd het ingrijpender. Opvallend hierbij was dat het begon in de streken met van nature de minst vruchtbare grond. Vandaag den dag kenmerkt de landbouw in de zandgebieden zich door een veel kleiner aantal bedrijven, een ver doorgevoerde specialisatie, de inzet van weinig arbeid maar van veel kapitaal en een zeer sterke instelling op de markt. Daarmee wijkt de landbouw van vandaag bijzonder veel af van de landbouw van voorheen, toen het zogenaamde gemengde bedrijf als het ware synoniem was met het zandbedrijf. Wel was er op een beperkt aantal bedrijven enige specialisatie - in de richting van tuinbouw -, maar het overgrote deel van de bedrijven droeg een gemengd karakter, met akkerbouw en veehouderij, beide op een kleinschalige wijze bedreven. Het beschikbare areaal grond liep tussen de afzonderlijke bedrijven wel uiteen, maar ze hadden een eenvormig bedrijfstype met akkergewassen, weiland, koeien met jongvee, varkens en kippen én de akkerbouw stond goeddeels in dienst van de veehouderij. Over wie en wat? Dit boek gaat in op de landbouw, de boeren en hun bedrijven. Een verdere beperking is dat wij schrijven over het Brabantse zandgebied (zie kaart 3). Hiermede willen wij anderen uiteraard niet te kort doen, maar het was noodzakelijk gezien hun specifieke situatie. De schrale Brabantse zandgronden hebben sedert eeuwen geen andere gebruiksvorm toegelaten dan bedrijven met bouwland, grasland en vee. Het is het 'eeuwige' gevecht geweest van de Brabantse boer om de van nature weinig vruchtbare grond te verbeteren. Bepalend daarvoor was in eerste instantie de vee- stapel. Hiertoe was de potstal de 'krachtcentrale' van de bedrijven voor de mestbereiding. Op de hogere zandgronden kon zich van nature alleen de weinig eisende heide handhaven. Het gemeenschappelijk gebruik van woeste grond was normaal. Scha- pen, runderen en ook ganzen konden er voedsel zoeken. Heiplaggen werden naar huis gehaald voor de mestbereiding. Op deze wijze had er voortdurend over- dracht van vruchtbaarheid plaats van heidevelden naar de in cultuur zijnde gronden. De woeste grond was zo de tweede 'krachtcentrale' van de bedrijven. Specifiek voor de zandgronden waren ook de vele kleine bedrijven die in de eerste plaats gericht waren op zelfvoorziening. Wat verder nodig was om te leven, moest worden gemaakt of gekocht. Vandaar de vele nevenwerkzaamheden zoals weven, spinnen, klompenmaken, turfsteken enz. Het gezinsbedrijf van toen was ge- richt op produktie, verzorging, zelfvoorziening, mestbereiding, verzamelen en vele nevenwerkzaamheden. Er moest nergens zo geploeterd worden om aan de kost te komen als in het zandgebied. Hoe kleiner het bedrijf, hoe groter de noodzaak om nevenwerkzaamheden te verrichten. Hun huisnijverheid heeft mede de grondslag gelegd voor de industriële ontwikkeling van hel gewest. Specifiek voor het Brabantse zandgebied waren ook de beslotenheid, de ligging in een grensgebied met onzekere toestanden en de slechte waterstaatkundige situatie. Er waren zoveel tegenwerkende krachten met als gevolg dat het als een van de armste en achterlijkste gebieden van ons land werd beschouwd. Waarom het tijdvak 1800-1885? Het zijn de laatste generaties van boeren geweest die geheel op eigen kracht waren aangewezen. Bedrijfsvoering en werkmethoden waren traditioneel bepaald en veranderingen voltrokken zich slechts langzaam. Er werd weliswaar ontgonnen, maar ook de bevolkingsdruk nam toe waardoor de bedrijven toch klein bleven. Er werden landbouwverenigingen opgericht, maar het overgrote deel van de zandboeren werd geen lid. De landbouwkennis nam toe, vooral op het gebied van de land- bouwscheikunde maar tot praktische toepassing van die kennis kwam het nog niet. Maatschappelijk veranderde er veel door de toename van nijverheid en handel, de aanleg van wegen en de komst van de spoorwegen. Maar de boer koos voorlopig voor het oude en vertrouwde en de veiligheid van de beslotenheid. Beïnvloeding van buiten, voorzover die hem bereikte, werd gewantrouwd. Rond en na 1800 vonden grote politieke veranderingen plaats. Zo kenden we de tijd van de Bataafse Republiek, de Franse tijd, de instelling van het Koninkrijk, de vorming van de provincie Noord-Brabant en de afscheiding van België. Ook na 1830 beleefde de landbouw nog zorgelijke tijden hetgeen culmineerde in de mislukking van de aardappeloogst in 1845 tengevolge van de aardappelziekte. Rond 1850 brak er een betere tijd aan voor de vaderlandse landbouw. De prijzen van de belangrijkste produk- ten gingen omhoog en de handel met het buitenland werd geliberaliseerd. De kleine Brabantse zandboer had weliswaar weinig te verkopen, maar langzaam maar zeker ging hij zich toch meer richten op de markt. De veehouderij werd belangrijker en de betrekkelijk gunstige tijd voor deze sector duurde tot 1885. Voor de beschrijving van het tijdvak 1800-1885 waren wij uiteraard afhankelijk van de beschikbare bronnen. Rond 1800 werd er vrij veel gepubliceerd over de Brabantse landbouw. Daarna werd het minder en onregelmatiger, maar na 1850 trad er verbetering op. Ook de overheid kreeg toen belang bij een betere verslagleg- ging. Regelmatig verschenen de algemene verslagen van den Landbouw en de verslagen van den toestand der provincie Noord-Brabant. Vandaar de meer uitvoerige beschrijving van de situatie rond 1800 en de ontwikkeling van de landbouw tussen 1850 en 1885. De ontwikkelingen tussen 1800 en 1850 werden in verkorte vorm weergegeven. Hel jaar 1885 werd als eindpunt genomen omdat het gemengde bedrijf, met een overheersende positie van de akkerbouw, toen nog aanwezig was. Tegen 1880 ving in ons land een landbouwcrisis aan, welke eersten vooral een akkerbouwcrisis was, maar omstreeks 1885 ook de veehouderij trof en zeker van grote invloed zou zijn op de ontwikkeling van de landbouw op de Brabantse zandgronden. Men maakte zich toen ernstige zorgen over de toekomst van tic Nederlandse landbouw. Dit leidde tol de instelling van een commissie voor de landbouw in 1886; deze kreeg tol taak de landbouw door te lichten en voorstellen ter verbetering te doen. Voor wie geschreven? Allereerst voor de boeren van nu en voor de velen die zich verbonden voelen met de Brabantse landbouw. Maar uiteraard ook voor allen die belangstelling hebben voor geschiedkundige ontwikkelingen in Noord-Brabant. Onze doelstelling was: Het opstellen van een historische beschrijving van de stand van zaken en ontwikkelingen zoals deze in het zandgebied van Noord-Brabant sedert 1800 hebben plaatsgevonden. Beschrijving van veranderingen die er zijn geweest en hoe deze van buitenaf en van binnenuit zijn beïnvloed. Wij hebben getracht om aan deze studie de volgende hoofdkenmerken mee te geven: — wetenschappelijk verantwoord — verstaanbare taal gebruiken — beperken tot hoofdzaken — inhoud richten op doelgroepen. Het geven van zoveel mogelijk informatie stond voorop. Wat is er gebeurd en hoe is het gekomen? Waar mogelijk hebben wij naar verklaringen gezocht. Maar net als vandaag was ook toen de boerenbevolking gemengd van samenstelling en er zullen verschillende opvattingen zijn geweest over wat er gebeurde en hoe het zou moeten zijn. Voor ons was het een ontdekkingsreis in de tijd. Wij willen de lezers meenemen op deze interessante reis en het aan hun verbeeldingskracht overlaten, hoe zij de tijd van toen voor zichzelf willen interpreteren. Tilburg, 15 augustus 1987 A.H. Crijns F.W.J. Kriellaars Stichting Historisch Contact Tilburg;  |
9. |
![]() |
Boeknummer: 00417
Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1886-1930 Historie -- Plattelands- en boerenleven (1992) [A.H. Crijns, F.W.J. Krielaars] Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1886-1930 INHOUDSOPGAVE VERANTWOORDING V BRONNENPUBLIKATIES EN LITERATUUR XXV LIJST VAN TABELLEN XXXII LUST VAN KAARTEN XXXVI LUST VAN AFBEELDINGEN XXXVII Deel A.: VANUIT EEN CRISIS NAAR EEN BETERE TIJD Hoofdstuk 1 UIT EEN DIEP DAL KRUIPT DE LANDBOUW NAAR BOVEN Hoofdstuk II GROND EN GRONDGEBRUIK Hoofdstuk III DE VEESTAPEL Hoofdstuk IV BEDRIJVEN IN VERANDERING Deel B VOORUITGANG ONDANKS TEGENSPOED Hoofdstuk V INSTELLINGEN TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW Hoofdstuk VI OVERHEIDSZORG VOOR DE LANDBOUW Hoofdstuk VII BESTEMMING EN INRICHTING VAN GRONDEN EN AGRARISCH GRONDGEBRUIK Hoofdstuk VIII DE VEESTAPEL IN ONTWIKKELING Hoofdstuk IX BEDRIJVEN, BOERDERIJEN EN INRICHTING Hoofdstuk X RENDEMENT EN FINANCIËLE RESULTATEN SLOTBESCHOUWING 379 Economische en politieke omstandigheden en maatschappelijke veranderingen speelden een rol 379; een periode waarin veel ge- beurde, gemengde bedrijven konden uitgroeien tot veredelingsbedrijven 379; de overheid ging zich bezighouden met de landbouw, onderwijs, onderzoeken voorlichting kwamen tot ontwikkeling 380; een andere krachtcentrale voor de boeren was de opkomst en snelle groei van het georganiseerde bedrijfsleven 381; de coöperatieve beweging kwam van de grond met velerlei activiteiten 381; het ge- bruik van kunstmest maakte ontginnen mogelijk voor de uitbreiding van bouwland en grasland 382; door een betere voederpositie in herfst en winter kon de sopketel voor het rundvee verdwijnen 382; de veestapel nam toe en het tuinbouwareaal werd regelmatig uitge- breid 383; er kwamen meer bedrijven, aanvankelijk nam de pacht toe maar na 1910 steeg de eigendom 383; kunstmestgebruik bete- kende tevens het einde van de potstal 384; veranderingen in de bedrijven leidden tot arbeidsverlichting 384. Het tijdperk van 1850 tot 1885 was de aanloopperiode naar een nieuwe tijd. Daarna kwamen zoveel veranderingen en vernieuwin- gen op gang dat met recht kan worden gesproken van een periode die van historische betekenis was 384; ontwikkelingen builen en rond de bedrijven werden door de boeren in het Brabants zandgebied gemakkelijker en eerder aanvaard dan veranderingen en aan- passingen binnen de bedrijven 384. INDEX VAN GEOGRAFISCHE NAMEN 391 INDEX VAN PERSOONSNAMEN 397 CURRICULA VITAE 401 VERANTWOORDING Keuze van. tijdvakken voor indeling In het vorige boek over het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant werd het jaar 1885 als eindpunt genomen. De laatste zin in het 'Woord vooraf’ luidde toen: ”Het boek is af maar het werk is nog niet klaar.” Dat hield een belofte in voor de lezer. Vier jaar later is het zover; voor u ligt het tweede boek, waar in de ontwikkeling van het gemengde bedrijf tot 1930 wordt beschreven. Waarom werd 1885 als eindjaar van het vorige en 1886 als startjaar van het nieuwe boek gekozen? Er waren twee belangrijke redenen voor. Rond die tijd leefde en werkte de laatste generatie van boeren die geheel op eigen kracht was aangewezen. Zij moest het doen zonder eigen organisatie, coöperaties en overheidsbemoeiing van enige betekenis. Er was weliswaar een bewustwordingsproces op gang gekomen dat het anders zou moeten, maar de boer op het zand bleef voorlopig kiezen voor het oude en vertrouwde en de veiligheid van de beslotenheid. Nieuwigheden in bedrijfs- verband maakten hem onzeker. Er kwam weliswaar wat meer vee en het bouwplan ging veranderen, maar akkerbouw, zelfvoorziening, potstal en mestproduktie bleven vooralsnog een belangrijke rol spelen. Het bleef tot 1885 een aanloopperiode naar een nieuwe tijd. Verder brak rond 1880 een langdurige landbouwcrisis uit, die eerst de akkerbouw maar enkele jaren later ook de veehouderij zou treffen. De gevolgen van de crisis waren mede van invloed op veranderingsprocessen en ontwikkelingen die zich na 1885 gingen voltrekken. Maar voorlopig zag het er niet rooskleurig uit. Men maakte zich ernstige zorgen over de toekomst van de Nederlandse landbouw. In 1886 werd een Commissie van Landbouw ingesteld, die adviezen moest uitbrengen, hoe de neergaande lijn kon worden gekeerd en de positie van de landbouw en de bedrijven kon worden versterkt. Dat was uiteraard ook van belang voor de Brabantse landbouw en daarom begint dit boek met het werk van de Commissie. Het tijdvak dat nu beschreven wordt loopt door tot 1930. Waarom werd dit als eindjaar genomen? In 1929 brak een ernstige crisis op wereldschaal uit die, evenals in 1880, in de agrarische sector begon bij de akkerbouw. Tot 1930 kende de veehouderij nog weinig problemen. Maar kort daarna was de crisis algemeen en de land- bouw ging opnieuw een onzekere periode tegemoet. Weliswaar trad na een aantal jaren enig herstel op maar kort daarna begon de Tweede Wereldoorlog. Crisis en oor- log tussen 1930 en 1945 was een abnormale tijd waarin maatregelen van de overheid goeddeels de mogelijkheden van de bedrijven bepaalden. De echte ontwik- kelingen van de landbouw en de gemengde bedrijven op de zandgronden had daarvoor plaatsgevonden. Daarom was het beter om in 1930 te stoppen. Het bedrijfstype, dat toen was ontstaan, was er ook nog in 1950. Evenals het vorige boek bestaat ook deze uitgave uit 2 delen. Er moest tussen 1885 en 1930 een jaartal worden gevonden waarin zo mogelijk een ontwikkelingsperiode werd afgesloten en een andere ging beginnen. In 1895 was het dieptepunt van de crisis weliswaar voorbij, maar het duurde tot 1900 voor het echt beter begon te worden. Intussen diende zich in de agrarische sector diverse ontwikkelingen aan die ook na 1900 doorgingen. De komst van boterfabrieken, de NCB, aankoopcoöperaties, boerenleenbanken en tuinbouwveilingen volgden elkaar in snel tempo op. Het was opvallend met welk gemak de kleine zandboeren deze vernieuwingen buiten het eigen bedrijf oppakten. Deze werden veel eerder aanvaard dan veranderingen in bedrijfsverband zoals het gebruiken van kunstmest. Daar speelde het vasthouden aan de traditie nog een heel belangrijke rol. Maar wat later gingen ontwikkelingen buiten het bedrijf stimulerend werken op veranderingen binnen de bedrijfsvoering. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. De verwachtingen waren somber en het lag voor de hand om dit jaartal aan te houden als scheiding tussen de delen A en B. Maar aanvankelijk viel het nogal mee en veel ontwikkelingen gingen gewoon door. Bij het bestuderen en bewerken van het voorhanden zijnde cijfermateriaal bleek ook 1910 een belangrijk jaar te zijn. Enerzijds werd toen voor het eerst uitgegaan van landbouwgebieden in plaats van de landbouwstelsels van Staring die voordien wer- den gebruikt. Verder had de oude veetelling afgedaan en in 1910 werd voor het eerst het vee geteld volgens een nieuwe opzet en op een andere tijd van het jaar. Vooral voor tellingen die slechts om de tien jaar werden gehouden gaf dat problemen voor de schrijvers. Beide jaartallen waren belangrijk en ertussen in lag een over- gangsgebied tussen de delen A en B. Bij de bewerking van de hoofdstukken hebben zij de inhoud ervan zo op elkaar afgestemd, dat zonder overlapping een goede aan- sluiting werd verkregen. Voor wie geschreven ? In het vorige boek werd de doelgroep van lezers als volgt geformuleerd: Allereerst voor de boeren van nu en voor de velen die zich verbonden voelen met de Brabantse landoouw. Maar uiteraard ook voor allen die belangstelling hebben voor geschiedkundige ontwikkelingen in Noord-Brabant. Zeker nu de verwerkte materie wat dichterbij komt is het van groot belang dat de boeren kennis kunnen nemen van een historische periode die zo bepalend was voor hun verworvenheden van vandaag. Op 1 november 1891, nu 100 jaar geleden, werd Petrus van Hoek benoemd tol eerste Rijkslandbouwleraar voor Noord-Brabant. Een titel die later vervangen werd door Rijkslandbouwconsulent. Zijn betekenis voor de ontwikkeling van de Brabantse landbouw wordt verderop in het boek geschetst. Hij zorgde o.a. voor de opleiding van landbouwonderwijzers en dat betekende een doorbraak omdat toen ook meer cursussen konden worden gegeven. Ook na zijn vertrek uit Noord-Brabant in 1901 ging deze ontwikkeling door en in 1930 had practisch ieder dorp een en soms meer landbouw- en/of tuinbouwonderwijzers. Velen van hen waren actief in de dorps- gemeenschap en vertrouwensman van de boeren. Daarom wordt het boek opgedragen aan de nagedachtenis van P. van Hoek en de groep van landbouw- en tuinbouw- onderwijzers. Zij hebben niet alleen veel betekend voor de Brabantse land- en tuinbouw maar bovendien bewaren oudere boeren en tuinders nog goede herinneringen aan hun meester. Tot besluit Ook bij het maken van het tweede boek werden we in sterke mate gesteund en gestimuleerd door prof. H. van den Eerenbeemt van de KUB en drs. A. Heijmans van de NCB. Dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact samen met de NCB ons werk gaat publiceren geeft ons weer veel voldoening. Een bijzondere inbreng had ir. K. Oomen uit Zwolle die belangrijk uitgangsmateriaal van het gemengde bedrijf van zijn grootvader uit Teteringen heeft bewerkt en beschikbaar gesteld. Hij deed dit aan de hand van opgeschreven jeugdherinneringen van zijn vader en zijn grootvader had gedurende 10 jaar een boekhouding bijgehouden. Naast alle andere informatie had- den we daarmee een voorbeeld uit de praktijk als waardevolle aanvulling op alle beschouwingen. Van onze beide echtgenoten hebben we opnieuw ruimte en steun gekregen om ons terug te trekken in de studeerkamer. Medewerkers van de KUB hielpen ons bij het zoeken en vinden van de benodigde literatuur. Het typewerk werd verzorgd door Myriam Crijns, Marian van Kaam, Pat Kriellaars en Christine van Lingen. De steun van allen die hiervoor genoemd zijn was voor ons onmisbaar. Daarvoor onze bijzondere dank. In goed overleg is besloten om niet samen verder te gaan met het schrijven van boeken. Van de andere kant is het werk niet helemaal klaar. De opdracht die we ons gesteld hadden, was, te zoeken naar de wortels van het kleine gemengde bedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant. En de ontwikkelingen te volgen naar het veege- richt veredelingsbedrijf. Dat was in 1930 al goeddeels het geval en we hopen die opdracht naar de lezers toe goed te hebben uitgevoerd. Ook na 1930 maakten de boeren met hun bedrijven nog moeilijke en zelfs kommervolle tijden door, maar vanaf 1945 werd de draad weer opgepakt. Hel was de- zelfde ontwikkelingsrichting die al vanaf het begin van deze eeuw was ingeslagen. 1 november 1991 A.H. Crijns - F.W.J. Kriellaars Stichting Historisch Contact Tilburg;  |
10. |
![]() |
Boeknummer: 00425
Eer en schande Historie -- Plattelands- en boerenleven (1995) [G. Rooijakkers] Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant Inhoud Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! . .7 Een gewest in wording . .13 1. Het 'Brabants eigene’ in historisch perspectief . .21 2. Spinningen en labbayen: de houseparties van het oude Brabant . .37 3. De mei planten: nachtlopen en venstervrijen . .53 4. Kwanselbieren: de meid losschieten . .67 5. Kramen en kinderfeesten: met den krommen errem . .81 6. Begrafenissen in Brabant: over uitvaarten en zuipvaarten . . 97 7. De dag des Heren: het zondagspak . .113 8. Kermis en carnaval: bekkesnijden en ganswerpen . .127 9. De eer van de vogel: schuttersgilden . .143 10. Vloeken en tieren: God ziet mij . .159 Register van plaatsen, personen en zaken . .174 Illustratieverantwoording 176 Ter inleiding: laat ons den beer gaan jagen! In Helmond had men dikwijls 'den hooren geblasen’ voor Cornelius Costius, die er in de roerige periode na de Vrede van Münster, van 1648 tot 1678, predikant was. Deze Dienaar des Woords mishandelde naar verluidt in dronken toestand zijn vrouw door te 'nijpen, bijten en slaan’. Op straat werd dan in Helmond door de overwegend katholieke bevolking geroepen: 'Laet ons den beer gaen jagen! Den predicant heeft sijn wijf geslagen!’ Bij het zogeheten beerjagen werd iemand door de samengedromde menigte met een koord door een poel of rivier getrokken, soms tot verdrinkens toe. Meestal ging het om een man, maar het beerjagen kon ook tegen vrouwen gericht zijn. Zo werd in Veghel op 4 september 1717 Geertrui van Laerschot, een vrouw van lichte zeden, met een touw letterlijk door het slijk gehaald. Vervolgens werd zij met men- sendrek overgoten. En de predikant Stephanus Hanewinkel verhaalde aan het einde van de achttiende eeuw van een katholieke 'bejaarde Dochter’ uit Hoogeloon die in een 'Geuzen-bijbel’ placht te lezen. Toen zij ondanks vermaningen hierin volhardde, werd zij in haar eigen huis door een familielid mishandeld en werd zij ook slachtoffer van het beerjagen: 'Op een avond kwamen verscheidene Roomsche Inwooners in haar huis, mishandelden haar, sleepten haar bij de hairen, en trokken haar eindelijk naar eenen Water-poel, waardoor men deeze ongelukkige heên sleepte.’ Het meest bekende, typisch Meierijse volksgericht was wel het 'tafelen’, waarbij eveneens dierlijke symboliek een rol speelde, en wel in de vorm van dode 'krengen’ die ter tafel werden gebracht. Dit charivari-ritueel vond bijvoorbeeld plaats wanneer een jon- gedochter of weduwe op het laatste moment de ondertrouw afblies. Het tafelen is te beschouwen als een afschrikwekkende vorm van straattheater, waarbij een royaal met uitwerpselen en kaf gelardeerde strooien pop, die de betrokken persoon moest voor- stellen, onder oorverdovend geschreeuw en ketelmuziek ten tonele werd gevoerd. Door 'al het slegste zoort van Volk, langs dien we te zamen zijnde gerot’, aldus een jurist in 1765, werden bij een smid of timmerman een slijpsteen en bij boeren een kar, em- mers, ketels en kuipen gehaald. Deze werd ongevraagd, goed- of kwaadschiks, van het erf meegenomen om te dienen als strafin- strumenten. De kar of karren, meestal waren het er meer, werd tegen het huis van het ongehuwd meisje of de weduwe geplaatst. Op de kar plaatste men de slijpsteen of een echte tafel waarop men een dood dier, of een deel van zo’n kreng, had gelegd. De kui- pen werden met behulp van de emmers en ketels, waarmee tevens de ketelmuziek werd gemaakt, gevuld met drek en vuiligheid uit de secreten en riolen. Vervolgens werd alle ondergesmeerd; vooral de deuren en vensters kregen een goede beurt. In extreme gevallen kwam het tot een handgemeen met de bewoners die, wanneer zij protesteerden door de menigte konden worden gemoles- teerd. Meestal werden de slachtoffers echte symbolisch mishandeld. Een of twee strooien poppen, 'op welker eene een Hoed, en op de andere een Trekmuts word gezet’, werd dan bijvoorbeeld 'neffens malkanderen aan de voorschreve Slijpsteen of Kar’ geplaatst, onder ijselijk geschreeuw en geroep. In Oost-Brabant bestonden diverse vaste handelingspatronen oftewel rituele repertoires om overtredingen, in het bijzonder die van de huwelijksmoraal, informeel te bestraffen. Karakteristiek is ook het zogenaamde ploegspannen, waarbij een echtge- noot die zijn vrouw slecht behandelde door (meestal vrouwelijke) buurtgenoten werd gedwongen zijn eigen erf om te ploegen. De overheid bezag dit charivari-ritueel in de loop van de achttiende eeuw met toenemende zorg als een ongeoorloofde vorm van eigenrichting. Zo kreeg een hoge gerechtsdienaar in maart 1789 bericht dat te Opwetten bij Nuenen een menigte was bij- eengekomen om een man die in 'eene slegte harmonie’ met zijn vrouw leefde, in de ploeg te spannen om hem een stuk akker- land te doen openscheuren. Deze handelwijze was direct strijdig met een verordening dienaangaande van de Haagse Staten-Gene- raal uit 1765. Nu was het ploegspannen geen exclusieve bestraffing van mannen die hun vrouw mishandelden, ook 'slechte’ vrouwen kon deze schandstraf ten deel vallen. Er bestonden ook allerlei variaties van dit strafritueel. Zo werd in plaats van een ploeg ook wel een eg als strafinstrument gebruikt, of, zoals een hoge ambtenaar het in 1765 omschreef: de slachtoffers worden 'bij ’t Hair en Kleederen buiten hun Huisen gesleept, en met veelvuldige slagen gedwongen om een gedeelte van dat Land te Eegten, dat is te zeggen het Koorn onder de Aarde te herken’. Met behulp van dit soort acties werden ongewenste gedragingen, die van een in de groep algemeen geaccepteerde norm afwe- ken, op een rituele wijze bestraft. Afwijkend gedrag kon gevoelig eerverlies opleveren waardoor men de schande over zichzelf en zijn of haar familie afriep. Eer speelde in het dagelijks leven op het pre-industriële platteland een grote rol. Wilde men als vol- waardig lid van de plaatselijke gemeenschap worden erkend dan was men 'een man van eer’ die naar 'eer en geweten’ handelde en zijn vingers niet wilde branden aan zaken 'waar geen eer aan te behalen’ was; men hield dan liever 'de eer aan zichzelf. Vrou- wen die 'hun eer’ hadden verloren leefden doorgaans in schande. 'Eer is teer’, luidt het gezegde. Zo was ’s lands wijs en ’s lands eer, ook in het oude Brabant. Toch werd iemand die naast het potje pieste niet meteen ongenadig afgestraft. Meestal had het individu of de familie in kwestie al het een en ander op de kerfstok en was het bestrafte voorval de spreekwoordelijke druppel die de emmer van het onge- noegen deed overlopen. Het volksgericht vormde de publieke afkeuring van de slechte reputatie die het slachtoffer reeds had opge- bouwd. De straffen varieerden in zwaarte en konden meer of minder verstrekkende gevolgen hebben. Meestal onderging het slacht- offer de vernederingen lijdzaam, om gelouterd weer te worden opgenomen in de gemeenschap. Ook al werd men dan min of meer 'in ere hersteld’, het nagenoeg onuitwisbare brandmerk van schande - dat een familie soms generaties kon achtervolgen - noopte het slachtoffer niet zelden een andere woonplaats te kiezen. In een enkel geval werd de belaagde ertoe gedwóngen het veld te ruimen. Het volksgericht was dan een waar verbanningsritueel, waarbij bomen werden omgekapt, putten gedempt, vensters ingeslagen en daken vernield. De dode dieren die hieraan te pas kwamen, maakten duidelijk dat de overtreder van de groepsre- gels in maatschappelijk opzicht als het ware als dood werd beschouwd. De plattelandscultuur was overwegend hard en zakelijk, alle romantische beeldvorming ten spijt. Het ging bij de volksgerichten niet om irrationeel of anekdotisch primitief geweld. Het is geen teken van gebrek aan beschaving of van achterlijkheid. Integendeel: het gemeenschappelijk geweld werd als een weloverwogen en effectief ritueel medium inge- zet om concrete gemeenschappelijke doelen te bereiken. De ongehuwde jongeren uit de directe woonomgeving, de buurt of het gehucht speelden doorgaans een prominente rol. Zij waren nog geen gezeten burgers met huis en haard en konden zich in de oude plattelandssamenleving als 'jonkheid’ veel permitteren. Zij zijn als het ware de aangewezen 'opruimers’ van maatschappelijk ‘vuil’; de smetten werden getoond door ze met viezigheid te besmeuren. Opvattingen over eer en schande werden gekoppeld aan elementaire noties als rein en vuil. Veel rituelen hebben dan ook een zeker homeopathisch karakter: door iets te bezoedelen wil men de door het ongewenste gedrag veroorzaakte maatschappelijke schandvlek ontsmetten. De begrippen wild en beschaafd of dierlijk en menselijk keren steeds weer terug. De slachtoffers worden niet voor niets 'ver- dierlijkt’ of 'geanimaliseerd’, zoals bij het ploegspannen en het beerjagen. Er wordt bij voorkeur gecommuniceerd met behulp van het tegendeel: zo gebruikt men geen levende beesten of groene gewassen, maar krengen en kaf of stro; geen voedingsmiddelen, maar juist uitwerpselen die, letterlijk misplaatst, niet op de akker maar tegen het huis worden geworpen. Eer en schande hebben veel te maken met lichamelijkheid: het betreft vaak seksuele overtredingen die op een sociaalbiologische wijze worden afgestraft. Het lichaam kunnen we opvatten als een symbool van de samenleving, en zij die zich hierbuiten plaatsen worden dan ook geasso- cieerd met lichaamsafscheidingen: ze worden uitgekotst, afgezeken, bespuwd en besmeurd. Dit boek is voortgevloeid uit een tiendelige radio-serie over Brabantse volksgebruiken die in 1995 werd uitgezonden door Omroep Brabant naar aanleiding van de eveneens bij uitgeverij SUN in de reeks Memoria verschenen studie Rituele repertoires. Volkscul- tuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853. Het voorliggende boek is met opzet niet geannoteerd of voorzien van literatuuropgaven. Het wil een populair-wetenschappelijke bijdrage leveren aan een verantwoorde omgang met het regionale verleden. Het tracht zaken die op het eerste gezicht een anekdotisch karakter hebben, in een cultureel kader en ontwikkelingsperspectief te plaatsen, waardoor ze een diepere betekenis en grotere reikwijdte krijgen. Wie verder wil lezen of geïnteresseerd is in de gebruikte informatiebronnen wordt verwezen naar de genoemde studie Als een rode draad loopt door beide boeken de met het leven van alledag verweven religieuze cultuur, alhoewel hier bewust niet de nadruk is gelegd op de zogenaamde 'volksdevotie’. Op zich is die heel interessant en belangrijk, maar afgezien van het feit dat hierover wat Noord-Brabant betreft reeds de nodige literatuur bestaat, willen we juist aantonen dat de religieuze cultuur veel breder kan worden opgevat en allerlei onverwachte aspecten heeft. Deze publikatie heeft geen encyclopedische pretentie, ze wil zeker geen compleet en alomvattend beeld geven van de dagelijk- se praktijken in het verleden. Aan de hand van een aantal thema’s worden essentiële aspecten van de plattelandscultuur - zoals het systeem van de giften, de rol van het geweld, de overgangsrituelen in kalender en levensloop, en de prominente rol van de jonkheid - belicht. Centraal staat hier de wisselende houding van kerkelijke en wereldlijke overheden, zowel katholieke als protestantse, tegenover het dagelijks leven van groepen mensen in het oostelijk deel van de huidige provincie Noord-Brabant tijdens het Ancien Régime, de zeventiende en achttiende eeuw. De vormgeving van deze alledaagse werkelijkheid wordt veelal aangeduid als volkscutuur, in feite een veelkleurig stelsel van groepsculturen met economische, politieke, religieuze en sociaal-culturele verschillen. Onder 'volksgebruiken’ dienen we hier dan ook de vaste handelingspatronen te verstaan die binnen of tussen groepen in een bepaal- de samenleving 'in gebruik’ zijn om informatie uit te wisselen over de status waarin iets of iemand zich bevindt. Aangezien we voornamelijk zijn aangewezen op gegevens die zijn opgetekend door vertegenwoordigers van de geletterde elites zoals geestelijken of ambtenaren, overheerst in de bronnen vaak het negatieve, het gaat meestal om overtredingen die berispt of beboet werden. Het is voor de cultuurhistoricus echter een uitdaging om deze gekleurde beschrijvingen om te zetten in een zo betrouwbaar en representatief mogelijk beeld. Door systematisch de normen en waarden van de overheden en penvoerders weg te filteren krijgen we nieuw zicht op de dagelijkse praktijken van onze voorouders. Zij waren geen passieve onderdanen of parochianen, maar mensen van vlees en bloed die op creatieve wijze omgingen met de al dan niet geschreven wetten en regels waarmee ze werden geconfronteerd. Op welke manieren zij zich in de loop der tijd de ‘van bovenaf aangeboden of opgelegde cultuurvormen hebben toegeëigend staat in dit boek beschreven, variërend van instem- mende acceptatie tot gewelddadig verzet. Hierbij was steevast de eer in het geding: onmisbaar maatschappelijk kapitaal en tegelijk de achilleshiel van zowel macho als machthebber. SUN Nijmegen;  |
11. |
![]() |
Boeknummer: 00432
Volksgebruiken in Nederland Historie -- Plattelands- en boerenleven (1981) [J.L. de Jager] Volksgebruiken in Nederland, een nieuwe kijk op tradities Inhoud 6 Woord vooraf 9 Inleiding DEEL 1: DE LEVENSCYCLUS 24 Geboorte 39 Vrijen en trouwen 68 Dood en begrafenis DEEL 2: DE JAARKALENDER 83 Oud en nieuw 87 Driekoningen 91 Carnaval 100 Palmzondag 104 Pasen 110 Meifeest 115 Luilak 117 Pinksteren 120 Kermis en jaarmarkt 126 Oude en nieuwe gebruiken 138 Sint-Maarten 142 Sinterklaas 152 Kerstmis 156 Register 159 Literatuurlijst 160 Illustratieverantwoording Woord vooraf In de eerste helft van de 19de eeuw, toen definitief duidelijk was geworden dat Nederland zijn grootste glorie al gehad had; toen de nationale cultuur steeds dieper geïnfiltreerd raakte door die van de grote landen om ons heen; toen het Sociale Vraagstuk zich begon aan te dienen en toen de vermaledijde zuidelijke provincies zich uit het Groot-Nederlandse Verband wilden losmaken, kwam de heer H.B. Warnsinck, kleermaker te Amsterdam, met het voorstel van een nationale klederdracht. Heel Nederland moest zich zoals op bijgaande prent kleden, teneinde eensgezind en zelfbewust de verloedering van de natie tegen te gaan. Het idee is van een perplexe eenvoud en eenmaal uitgevoerd zou het adembenemende taferelen hebben opgeleverd. In de Kalverstraat, op het Damrak, in het Centraal Station, in de treinen naar Oost-Groningen en Zuid-Limburg, in de seinhuisjes, ja in de vliegtuigen die men boven zich weet - overal gelijk geklede mensen. Het voorstel van de heer Warnsinck is weggelachen natuurlijk, weinigen namen het serieus; maar toch is het minder dwaas dan het lijkt: in overdrachtelijke zin wordt het immers voortdurend ten uitvoer gebracht. Wetenschapsmensen en sociale commentatoren trekken - de eersten wat minder gretig dan de laatsten - de Nederlandse bevolking uiteindelijk een en hetzelfde pakje aan wanneer zij die aan een onderzoek onderwerpen of bespreken. Dat is ook in dit boek gebeurd, en daarvoor is de spotprent op vol- gende pagina opgenomen, als waarschuwing en ten dele ook als excuus. Omdat dit boek over Nederland gaat heb ik automatisch alle Nederlanders een rood-wit-blauwe hoed opgezet en iedereen in het buitenland een zwarte. Daaruit kan licht de indruk ontstaan dat Nederlanders alleen Nederlanders zijn en verder niks; maar dat is uiteraard niet juist. Wat hieronder wordt beschreven is grotendeels ook van toepassing op onze naburen; minstens op onze naburen. Verder heb ik de Nederlanders onderling een pakje aangetrokken dat, zo niet qua snit en materiaal, dan toch qua kleur hetzelfde is. Allerlei minderheden bijvoorbeeld konden hier om praktische redenen niet ter sprake komen en wat de resterende ‘massa’ betreft: ik heb weliswaar geprobeerd zoveel mogelijk te differentieren naar godsdienst, sekse, sociale klasse, regio en tijdvak, maar soms werd me dat te gecompliceerd en moest ik, omwille van de grote lijn, voorkomende verschillen onvermeld laten en soms ontbraken mij eenvoudig de vereiste gegevens om te kunnen bepalen of er niet meer verschillen bestonden dan die ik kende. - Ik gebruik dus herhaaldelijk ‘men’ en ‘vroeger’. Het materiaal van dit boek komt voornamelijk uit andere boeken; dat moet hier duidelijk worden gesteld. Als een scharrelkip heb ik allerlei cultuurhistorische en volkskundige verhandelingen doorgewerkt en het is te hopen dat ik daarbij de juiste graantjes heb opgepikt. Een uitvoerige bronvermelding evenwel stond de aard van deze uitgave niet toe en zou trouwens ook bijna ondoenlijk zijn geweest. Wanneer ik al precies had kunnen uitmaken waar een bepaald feit of een bepaalde beschrijving het eerst werd vermeld - wat dikwijls niet lukte - zou haast elke zin een verwijzing hebben gekregen en een notenapparaat zijn ontstaan dat in verhouding veel te veel bladzijden opeiste. Ik heb niettemin hier en daar een verwijzing opgenomen en voor het overige wil ik volstaan met een uitvoerige literatuurlijst achter in het boek plus een expliciete vermelding van mijn voornaamste bronnen. De meeste historische gegevens heb ik geput uit: De Volksvermaken (1870) van Jan ter Gouw, Het Oud-Hollandsch Huisgezin der zeventiende eeuw (1903) door G.D.J. Schotel en Het Huiselijk Leven onzer Voorouders (1931) door L. Knappert. Algemene informatie omtrent volksgebruiken heb ik uit: Nederlandsche Volkskunde (1915-1916) door J. Schrijnen, Het Folkloristisch Woordenboek (1974) door K. ter Laan, Nederlandse Volksgebruiken bij Hoogtijdagen (1978) door C.C. van de Graft; en wat de hedendaagse ‘folklore’ betreft: Levend Volksleven (1961) en Onze Folklore (1980), beide van de hand van S J. van der Molen. Voor het onderwerp ‘geboorte’ heb ik vooral gebruik gemaakt van het artikel Oud-Vaderlandse Kraamgebruiken (1957) van T. Delemarre; voor het onderwerp ‘vrijen en trouwen’: Van Vrijen en Trouwen (1890) door N. de Roever en Van Vrijen en Trouwen op 't Boerenland (1939) door DJ. van der Ven; voor het onderwerp ‘dood en begrafenis’: Dodenbezorging en Cultuur (1947) van J.J. Fahrenfort en C.C. van de Graft, en De Geschiedenis van de Laatste Eer in Nederland (1970) door H.L. Kok. De gegevens die door dezen en anderen zijn aangedragen, zijn verwerkt in een theoretisch perspectief dat aan de socioloog Norbert Elias is ontleend, en worden betrokken op inzichten van de historici Phillipe Ariès en Edward Shorter. Ik moet bekennen dat ik tot een dergelijke aanpak ben gekomen door een artikel van de cultureel-antropoloog Anton Blok, genoemd Achter de coulissen in zijn boek Antropologische perspectieven (1977). Mijn hartelijke dank gaat uit naar de heer J.C. Nix van de Atlas van Stolk en naar alle medewerkers van de afdeling foto-documentatie van Het Nederlands Openluchtmuseum voor hun hulp bij het verzamelen van het beeldmateriaal; naar J.J. Voskuil, A.J. Dekker en J. Helsloot, medewerkers van het P. J. Meerstens-instituut in Amsterdam, voor hun literatuur-informatie en vooral naar de cultureel-antropoloog Jojada Verrips voor zijn commentaar op het manuscript van dit boek. Diemen, 31 oktober 1980 Het Spectrum Utrecht/Antwerpem;  |
12. |
![]() |
Boeknummer: 00433
Klederdrachten Historie -- Plattelands- en boerenleven (1976) [Constance Nieuwhoff (tekst), Willem Diepraam (foto's), Cad Oorthuys (foto's)] Klederdrachten, een reis langs de levende streekdrachten van Nederland Inleiding Van oude klederdracht tot levende streekdracht Als zesjarig meisje kreeg ik eens, tijdens een vakantie, op een stille, warme middag in een donkere achterkamer een wonderlijk, prachtig pak aan, en werd toen gefotografeerd — in die tijd een hele belevenis. Wellicht is dat er de oorzaak van dat die kleren, die zo heel anders waren dan ik gewend was, me zijn blijven boeien. Die belangstelling werd in later jaren steeds gevoed, als ik — zijdelings — met mensen in aanraking kwam die een heel eigen soort kleding droegen, een soort kleding die als ‘klederdracht’ werd aangeduid. Pas enkele jaren geleden kreeg ik de kans om mannen en vrouwen in klederdracht het hemd van het lijf te gaan vragen. Dit is haast letterlijk bedoeld, want toen was ik van plan de zaak eens grondig aan te pakken. Mijn belangstelling en achting voor mensen en hun kleding is door dat veelvuldig contact sterk toegenomen. In het jaar van die rondreis door het land heb ik meer vrienden en vriendinnen gemaakt dan in vele jaren daarvoor. Maar ook groeide mijn nieuwsgierigheid naar de oorsprong van al die bijzondere kledingvormen en ik hield me bezig met de vraag waarom er maar hier en daar in Nederland nog groepen mensen zijn die een eigen klederdracht dragen en elders niet. De meeste mensen zien klederdrachten als een verschijnsel op zich en vragen zich niet af waar die dracht vandaan komt en waarom hij zo is. Maar de lezers van dit boek zullen wèl benieuwd zijn naar de achtergronden en de ontwikkeling van de klederdrachten, die nu nog om ons heen gedragen worden. Als uitgangspunt voor beschrijving en afbeelding zijn de drachten genomen die nu, in 1976, nog in het dagelijkse leven in een twintigtal streken in Nederland worden gedragen. Op het kaartje ziet u de route die daarbij gevolgd is. Op deze route zijn de streken waar nog een traditionele dracht wordt gedragen, verdeeld in de regio’s: I Noord- en Zuid-Holland, II Zeeland en III Overijssel, Gelderland en Utrecht. Daarna als ‘toegift’ een indruk van de ‘streekdracht’ die de laatste jaren in Amsterdam te zien is (IV). In Groningen, Friesland, Drente en Limburg wordt - helaas — in het dagelijks leven geen streekdracht meer gedragen. Om alle kleine detailverschillen per streekdracht op hun juiste waarde te kunnen beoordelen, moeten we ons eerst afvragen waarom we kleding dragen. In de eerste plaats natuurlijk om ons te beschermen tegen kou en warmte. Kleding kan er bovendien toe bijdragen ons gevoel van eigenwaarde te versterken. De kleding heeft immers ook tot doel aanwijzingen te geven over de rang of stand van de drager/draagster, zoals ze ook kan aanduiden of deze blijde of trieste dagen beleeft. Tegenwoordig is, door de toenemende communicatie tussen landen en gemeenschappen, de kleding veel eenvormiger geworden. Oma’s dragen dezelfde spijkerbroeken als hun kleinkinderen en ook rouw om het verlies van een geliefd mens wordt nog zelden getoond door het dragen van donkere kleren. Overigens was dat tonen van rouw in kleding een goede afspraak, omdat het uiting kon geven aan het verdriet van de drager/draagster, en een ander daar rekening mee kon houden. Het dragen van een beleefdheidsmasker en het verzwijgen van verdriet waren dan niet nodig. Met het woord ‘klederdracht’ duiden we meestal de traditionele kleding aan die een groep mensen op een bepaalde plaats draagt, en die uiting geeft aan hun gevoel van saamhorigheid. Dat gevoel kan veroorzaakt worden door een isolement, een zelfde beroep (bijvoorbeeld vissers) of een gemeenschappelijke godsdienst. Vaak gaan deze elementen samen. Maar eigenlijk is de term klederdracht niet juist. Die kan immers ook gelden voor allerlei andere vormen van groepsgebonden kleding, zoals de dracht van burgers, soldaten, nonnen en tramconducteurs. Een betere naam voor een gelijke kleding, gedragen door mensen die gebonden zijn aan een stad, dorp of streek, is daarom ‘streekdracht’. En over die - nu nog levende - streekdrachten gaat het in dit boek. Een levend prentenboek Maar waar komen die bijzondere kledingvormen nu vandaan? Vele elementen in de huidige streekdrachten gaan rechtstreeks terug tot de algemene modedracht in Holland van omstreeks de zestiende en zeventiende eeuw. Op sommige plaatsen (Marken en Urk bijvoorbeeld) is de hele dracht nog bijna gelijk aan die uit de zestiende eeuw. In andere delen van Nederland, zoals Twente, de Veluwe of Cadzand, bestaat de vrouwendracht uit een laat negentiende-eeuwse japon met een mutsvorm erbij die in ouderdom teruggaat tot de Napoleontische tijd. Streekdracht is dus eigenlijk een levend prentenboek van vier eeuwen mode, en dan in steeds afwisselende detailcombinaties. En deze dracht is niet statisch, maar kan in enkele tientallen jaren vaak nog opvallend veranderen. Dat in deze inleiding de vrouwendracht uit met name de zestiende eeuw als aanknopingspunt gebruikt wordt en het in dit boek bijna uitsluitend over vrouwen gaat, komt doordat er tegenwoordig haast geen streekdracht meer wordt gedragen door mannen. Omstreeks de zestiende eeuw bestond er een aantal kledingvormen naast elkaar: adel en geestelijkheid droegen andere — vaak als hofkleding voorgeschreven — kleding dan kooplieden, boeren, vissers of ambachtslieden en hun vrouwen. Kleren waren — en zijn nog — een belangrijk middel om rang en stand van de drager/draagster in de maatschappij aan te geven. In veel dorpen en streken leefden de mensen in een vrijwel volledig isolement. Veranderingen in de kledingmode, geïnspireerd door het voortdurend streven naar exclusiviteit van de toonaangevende adel, vonden bij de stedelingen sneller en gemakkelijker navolging door hun hogere welstand en betere informatie. De bewoners van het platteland kregen die informatie meestal pas veel later — via een paar doortrekkende reizigers — en waren dan nog vaak veel te arm om kleren die nog niet totaal versleten waren te vervangen omdat ze ‘uit de mode’ raakten. Als de stadsmode op het platteland werd gevolgd, dan gebeurde dat dus veel later en alleen in die details, die men mooi of praktisch vond of erg belangrijk achtte als statussymbool. Dit was bijvoorbeeld het geval met het - aanvankelijk ijzeren - klemmetje (het oorijzer), dat de muts op het hoofd vasthield. In Friesland dijde dit gebruiksvoorwerp uit tot een uiterst kostbare gouden helm die het hele hoofd omsloot. Hoewel het helemaal niet nodig was dat klemmetje te veranderen, werd het toch gedaan om daarmee de welstand van de draagster te kunnen uitdrukken. Vaak ook was kleding helemaal aan een beroep aangepast, zoals bijvoorbeeld die van de Urkse en Volendamse mannen, die eeuwenlang vissers zijn geweest en waarvan de kleding voetvrij, warm, waterafstotend en winddicht is, en dus uitermate geschikt voor het werken op kleine, open boten in een koud klimaat. De zijden kousen- en kuitbroekenmode van de hogere, niet-werkende klassen heeft aan deze drachten nooit een modedetail kwijt kunnen raken. In de zeventiende eeuw waren de Nederlanden ook een toevluchtsoord voor mensen die om hun geloof uit hun geboorteland waren verdreven. De vluchtelingen brachten, behalve dat geloof, ook hun eigen kleding mee uit hun land van herkomst, zoals de Wederdopers die zich op het Kampereiland vestigden en de Hugenoten en emigranten uit Salzburg, die in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen terecht kwamen. Ook economische crises, oorlogen en overstromingen konden plaatselijke kledinggewoonten beïnvloeden. Doordat in oorlogen of bij een overstroming veel mensen uit een gemeenschap de dood vonden, werd er vaak zo lang gerouwd, dat een eens kleurige dracht vrijwel geheel zwart werd en bleef. Ook had het verschil in welstand tussen bijvoorbeeld Zeeland, Holland en Friesland aan de ene kant en Drente en Brabant anderzijds gevolgen voor de kleding. In de eerstgenoemde gebieden werden veel gouden sieraden gedragen, terwijl in Drente en Brabant kleding en versiering tot de eenvoudigste onderdelen beperkt waren. In dit boek kunt u, aan de hand van illustraties uit twee boeken die de streekdrachten in de negentiende eeuw beschrijven, zelf een indruk krijgen hoe die er destijds uitzagen. Het boek van E. Maaskamp dateert uit 1805, de impressies van Valentijn Bing en Braet von Ueberfeldt (verder aangeduid als Bing) dateren uit 1865. Nederland was —en is ook nu nog —om Maaskamp (1805) te citeren: ‘een kleene plek gronds, die grooter verscheidenheid in kleding oplevert, dan schier alle werelddeelen buiten Europa, en zich in de oogen van den menschenkenner zoo karaktermatig, als volstrekt eenig andere volk, vertoont. Amsterdam alleen levert, in deszelfs verscheidene wijken, schier zoovele onderscheidene costuums op: elke stad van Holland heeft hare eigene. De onderscheidene noordelijke gewesten van het Rijk schijnen door bijzondere volkeren bewoond. De visschers- en boeren-dorpen, de handel- en de binnensteden, de eilanden en de kusten, hebben allen niet slechts hare eigene, geheel karaktermatige zeden, in houding en kleeding der bewoners blijkbaar; maar zelfs kenmerkt zich overal elke stand door geheel bijzondere manieren. Geen reiziger bezocht ooit dezen grond, zonder dit terstond op te merken en te bewonderen; geen beoefenaar der menschenkennis, in dit zelfde land, kan deze verscheidenheid doordenken, zonder den wensch te gevoelen van zich dezelve eenmaal, door nauwkeurige afbeeldingen, te kunnen vertegenwoordigen’. Met ondersteuning van de foto’s van Cas Oorthuys en Willem Diepraam zal een zo natuurgetrouw mogelijk beeld geschetst worden van de streekdrachten, zoals die in verscheidene delen van Nederland nu nog in het dagelijkse leven gedragen worden. Mannen in streekdracht zult u daarbij niet vaak meer tegenkomen. Nog wel maar niet veel, in Zeeland, Volendam, Marken, Staphorst en Urk. En alleen in Staphorst dragen de kleine meisjes nog de traditionele kleding van hun dorp. Een aanwijzing, dat een dracht ‘op zijn laatste benen loopt’ geeft de nogal hoge leeftijd van de meeste dragers/draagsters, en de vaak tot optimale grootte uitgedijde afmetingen van drachtonderdelen als bijvoorbeeld de mutsen op Goeree en Zuid-Beveland en in Huizen. Inventaris van de garderobekast Als een soort wegwijzer in dit land vol bonte lapjes, kappen en andere textiel, volgt hier een opsomming van de onderdelen waaruit in de zestiende eeuw de vrouwenkleding kon bestaan. Dat waren: een linnen hemd, rok, schort, doek, kroplap (kraplap) en muts van het hultype. Soms, afhankelijk van plaats of seizoen, aangevuld met rijglijf en/of jak. In Duitsland waren, net als hier, in de zestiende eeuw de decolletés van de vrouwenkleding vrij diep. In een noordelijk klimaat met slecht verwarmde huizen betekende dat: kou lijden en kou vatten. Om dit euvel te verhelpen bedacht iemand een kledingstuk dat de schouders en de borst voor een deel bedekte: een schouderkraag die als Goller of Koller (Duits) of collerette (Frans) in heel noordelijk Europa weldra mode was. Van dit kledingstuk stamt het Volendamse kletje (collerette) en de kulder, een jak dat in Bunschoten en op de Veluwe nog wordt gedragen. Ook nu nog komen al deze onderdelen tegelijk of in wisselende combinaties voor in de verschillende drachten. Soms is alleen maar de mutsvorm echt heel oud. De mutsen, en er zijn heel spectaculaire bij, stammen allemaal af van het eenvoudige vrouwenmutsje uit de zeventiende eeuw. Daaronder werd een oorijzer (een ijzeren klem die de muts stevig op het hoofd hield) gedragen. De mutstypes die we in de levende streekdracht nog kunnen tegenkomen, zijn de hul, kornet, keuvel en luifelmuts. Deze vier types ziet u hierbij in foto’s en tekeningen. De dik getekende lijnen geven de naden in de mutsen aan waardoor ze als soort kunnen worden onderscheiden. Het is erg jammer dat de levende streekdracht bezig is in hoog tempo te verdwijnen. Vooral de laatste twintig jaar is het aantal mensen dat nog een specifieke dracht draagt, heel snel verminderd. De voornaamste oorzaken liggen in het opheffen van een geografisch of geestelijk isolement (aanleg van wegen en dammen, veel meer informatie via de media) en de vaak gedwongen verandering van het traditionele beroep, bijvoorbeeld door de inpoldering van de Zuiderzee of door economische omstandigheden. Maar er is nu nog de kans om streekdrachten buiten musea te zien. In dit boek wil ik proberen uw bewondering te wekken voor de streekdrachten als levend onderdeel van de cultuurhistorie. Behalve een uitvoerige beschrijving van de streekdrachten en detailfoto’s van onderdelen, vindt u ook de namen van de musea die deze kostuums in hun verzameling hebben. Ook is aangegeven wanneer en waar u de meeste kans hebt de drachten in het gewone leven te kunnen zien. Deze informatie vindt u na elke regio. Tenslotte wordt een aantal mogelijkheden gegeven, hoe bepaalde aspecten van deze traditionele streekdrachten toegepast kunnen worden bij onze huidige kleding of op voorwerpen om ons heen. Als u intussen nieuwsgierig genoeg bent geworden om wat meer van de levende streekdrachten te zien, dan kan onze rondreis beginnen. Constance Nieuwhoff Unipers Amsterdam;  |
13. |
![]() |
Boeknummer: 00484
Leven in Grootmoeders Tijd Historie -- Plattelands- en boerenleven (2007) [Ingeborg Wind] Leven in Grootmoeders Tijd Terra Lannoo BV;  |