HEEMKUNDEKRING
OP DE BEEK
PRINSENBEEK

Beeldbank Bibliotheek

   
 

Heemkundekring 'Op de Beek' Beeldbank Bibliotheek Zoekresultaat

Aantal gevonden publicaties : 2   (uit: 667)


Uitgebreid zoeken
Gesorteerd op:  Boeknummer

Klik op publicatie voor vergroting en meer informatie

1. Boeknummer: 00468  
Grote Historische Topografische Atlas Noord Brabant 1836-1843
Historie -- Brabant, algemeen           (2006)    [Samenstelling/redactie Thijs Caspers, Anoek v.d. Leest, Huib Stam. Eindredactie Ed Schilders]
Grote Historische Topografische Atlas Noord Brabant 1836-1843


Voorwoord
Huib Stam
De kaarten in deze atlas zijn nooit eerder gepubliceerd. Ze zijn getekend tussen 1836 en 1843, op een schaal van 1:25.000.
Al in 2005 en 2006 gaf Uitgeverij Nieuwland de topografische atlassen uit van alle elf provincies - enkel Flevoland ontbrak - uit de periode 1890-1930, op een schaal van
1:25.ooo. Groot was dan ook onze verbazing en verrassing toen we in het Nationaal Archief in Den Haag stuitten op veel oudere kaarten van dezelfde schaal uit de eerste helft
van de negentiende eeuw. Ze beslaan enkel Limburg, Noord-Brabant en een deel van Gelderland (de grensprovincies die bedreigd werden geacht). De atlas van Limburg
werd al in 1992 uitgegeven door Wolters-Noordhoff, nu volgt Uitgeverij Nieuwland met die van Noord-Brabant en Gelderland.
Wie de kaarten van globaal 1840 vergelijkt met die van globaal 1905 - ze naast elkaar legt - zal zien dat in de tussenliggende periode veel veranderde. In de laatste drie-
kwart van de negentiende eeuw werd veel loofbos, vooral in de vorm van hakhout, gekapt. Elders in het landschap, op de hogere delen van de 'inculte' gronden, kwam er
naaldbos voor terug. Veel, lang niet alle, lager gelegen 'woeste gronden', te weten natte heides, broeklanden en venen, werden ontgonnen tot cultuurland. Langzaam
maar zeker werd het 'lege land' opgevuld. Dat proces ging zoals bekend versneld verder in de eerste helft van de twintigste eeuw. Toch mag de negentiende eeuw qua eco-
nomische activiteit en landschappelijke dynamiek niet worden onderschat. Men roeide met de riemen die men had en kwam daar soms verrassend snel mee vooruit. Het
landschap is trouwens nooit een statisch gegeven geweest.
In 1835 woonde driekwart van de Noord-Brabantse bevolking op het platteland. Het overige kwart zat opeengepakt in steden. Deze kenden alle nog hun vestingwerken in
optima forma. In de atlas van omstreeks 1905 is dat al niet meer het geval.
Voor wie geïnteresseerd is in lokale geschiedenis, is deze atlas een verrijking waar hij zijn leven lang plezier van heeft. En zijn nabestaanden na hem, want atlassen hebben
weliswaar niet het eeuwige leven - alles is vergankelijk - maar zijn wel een kostbaar bezit dat men doorgaans koestert en doorgeeft. Voor historici, heemkundigen, planolo-
gen en gemeentelijke en provinciale ambtenaren kan deze atlas belangrijk zijn bij hun studie en de inrichting van de ruimte. Ze geeft aan waar natuurontwikkeling en -herstel
de meeste kans van slagen heeft.
Alle details van het landschap werden door goed opgeleide topografen in het veld opgetekend, in weer en wind, met liefde voor hun vak en grote accuratesse. De makers
van deze kaarten waren niet alleen technisch bekwaam, maar hechtten ook grote waarde aan de aanblik die ze boden, gaven blijk van veel schoonheidszin. Door de grote
schaal zijn de details bovendien goed zichtbaar, er is geen vergrootglas voor nodig.
De oorspronkelijke nettekeningen die in deze atlas zijn gereproduceerd, worden bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag.


Inleiding
Huib Stam
Voor de ontwikkeling van de Nederlandse cartografie was de Franse Tijd (1795-1813) van cruciaal belang. Om grondbelasting te kunnen heffen, maakten de Fransen van
het hele Nederlandse grondgebied een kadaster op. In het kader hiervan wijdde het Dépot Général zich aan het maken van topografische kaarten, compleet met symbolen en
kleuren. In 1814 werd het opgevolgd door het Topografisch Bureau, dat in 1868 Topographische Inrichting ging heten en die in 1932 weer Topografische Dienst. Tussen
1811 en 1832 kwamen voor alle gemeenten kadasterkaarten of minuutplans gereed, welke sindsdien nooit veranderden - veranderingen werden ingetekend op bijbladen
- en verschenen op de schalen 1:1250, 1:2500 of 1:5000, de grootste schaal voor steden, de kleinste voor woeste gronden.

Na de afscheiding van België in 1830 werd het noodzakelijk de nieuwe zuidgrens van ons land gedetailleerd in kaart te brengen. Officieren van de Generale Staf maakten
van de omgeving van Tilburg - het nieuwe hoofdkwartier van het leger - een proefblad op een schaal van 1:25.000.
Willem II, toen nog kroonprins maar wel al opperbevelhebber van het leger, oordeelde gunstig over de kwaliteit.
Hierdoor aangemoedigd brachten de stafofficieren heel Noord-Brabant, op dezelfde schaal, in kaart, enkele jaren later gevolgd door Limburg en het oosten van Gelderland.

Voor kaartenmakers is het altijd een moeilijke opgave geweest om het oppervlak van de ronde aarde 'eerlijk' weer te geven op een plat vlak. Tot heden is men er niet in
geslaagd de vervormingen die hierbij onvermijdelijk optreden 'weg te poetsen'. De vervorming is voor een relatief klein land als het onze echter verwaarloosbaar. Voor het
Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830) werden een centrale meridiaan (lengtegraad) en centrale parallel (breedtegraad) gekozen, die elkaar sneden in Chaam. Voor deze
plaats was in 1822 gekozen omdat ze centraal in het koninkrijk lag. Na de afscheiding van België is het o-punt komen te liggen onder de Onze-Lieve-Vrouwetoren in
Amersfoort.

De eerdergenoemde minuutplans dienden als basis voor de topografische kaarten van deze atlas. De officieren- topografen verkleinden ze van 1:2500 tot 1:25.000 en lijm-
den de plans van gemeenten die aan elkaar grensden op een groot karton, om deze daarna weer in handzame rechthoeken te snijden, de veldminuten. Op de perceel-
grenzen na ontbraken hierop alle verdere details.

Met de veldminuut gespannen op een plankje trok de topograaf te paard het veld in. Bij het verrichten van metingen werd hij geassisteerd door een marechaussee -
eveneens te paard - die tevens boodschappen overbracht.
De topograaf mocht burgerkleding dragen, maar moest zich af en toe, om indruk te maken op zijn omgeving, in uniform vertonen, 's Ochtends tekende hij met potlood
zijn verkenningen aan op de veldminuut, 's middags werden deze ingekleurd. Gemiddeld verwerkte een topograaf per maand 55 km2 vlak of 40 km2 geaccidenteerd terrein.
De veldnamen of toponiemen kreeg hij van de plaatselijke bevolking. De wintermaanden werden benut om de veldminuten in het net over te tekenen met als eindresultaat
nettekeningen of manuscriptkaarten. Het belang van de gedetailleerde en esthetisch hoogstaande kaarten wordt nog versterkt door de eronder staande aantallen boerde-
rijen met schuren, bakovens, paardenstallen, paarden, trekossen, koebeesten, wagens en karren.
De kaarten waren voor militair gebruik en werden daarom niet gepubliceerd. Wel vormden ze de aanzet tot de kartering van heel Nederland, in 62 bladen en op een schaal
van 1:50.000, die liep van 1845 (proefblad Breda) tot 1864.

Uitgeverij Nieuwland Tilburg;  
 

2. Boeknummer: 00469  
Grote Historische Topografische Atlas Noord Brabant 1894-1914
Historie -- Brabant, algemeen           (2006)    [Samenstelling/redactie Thijs Caspers, Anoek v.d. Leest, Huib Stam. Eindredactie Ed Schilders]
Grote Historische Topografische Atlas Noord Brabant 1894-1914

Voorwoord
Huib Stam
Voor natuurliefhebbers en wandelaars, heemkundig geïnteresseerden en historici vormen oude landkaarten, en vooral de meest gedetailleerde, de topografische kaarten,
een ongeëvenaarde bron van informatie. Hoe groter de schaal, hoe juister de werkelijke toestand van het terrein wordt weergegeven. Ieder detail staat er immers op, tot
poelen en boerenschuurtjes toe. Door je over een kaart te buigen, begeef je je in het landschap. Het kan uren in beslag nemen, en je bent weg van deze wereld: de landkaart
uit vroeger tijden wordt een leesboek dat zich in de eigen omgeving afspeelt. Bij studenten geschiedenis wordt het er niet voor niets ingepompt: kaartkennis is belangrijk om
het verloop van historische gebeurtenissen te kunnen begrijpen. Kennis van oude kaarten leidt ook tot een beter begrip van het heden.

Rond 1900 telde Nederland zo'n vijf miljoen inwoners. Ruim een eeuw later is dit aantal meer dan verdrievoudigd. Door waterwinning is er land bijgekomen - zoals de
Wieringermeer, de Noordoostpolder en de Flevopolders - wat uiteindelijk niet heeft kunnen voorkomen dat we met zijn allen veel dichter op elkaar zijn komen te wonen.
De industrialisatie zorgde voor een zekere mate van leegloop van het platteland, steden groeiden boven verwachting en de infrastructuur werd aangepast en uitgebreid.
Dat dit invloed had op de inrichting van ons land op elk niveau, lokaal, regionaal en nationaal, behoeft geen betoog.

Hinkelende kinderen
In deze atlas zijn topografische kaarten op een schaal van 1:25.000 van heel Noord-Brabant samengevoegd.
De kaarten zijn aan het eind van de negentiende en in de eerste decennia van de twintigste eeuw uitgebracht door de Topografische Inrichting, een van de voorlopers van de
huidige Topografische Dienst Kadaster. Door ze naast de hedendaagse kaarten te leggen of gewoon naast de kennis van de eigen omgeving, kan een deel van de landschap-
pelijke en maatschappelijke geschiedenis worden gereconstrueerd.

Op de oude kaarten zien we nog geen tekenen van technologisch vernuft, zoals windturbines, oliepompinstallaties, vliegvelden en trafostations. De stoomtrein had net zijn
intrede gedaan, maar er lag slechts een beperkt spoorwegnet. Voor kortere afstanden ging men vaak te paard of per tram. De automobiel als vervoermiddel was nog in
opkomst en de weinige auto's reden over slecht bestrate wegen. In de steden was de straat het domein van hoepelende en hinkelende kinderen, wasvrouwen, marskramers
en stoot- en hondenkarren. De communicatie ging voornamelijk per brief. De post tussen de grote steden was indertijd overigens een stuk sneller dan nu. Soms kon
men op een brief uit Utrecht al diezelfde middag antwoord krijgen uit Den Haag. De telegraaf was de snelste vorm van communiceren. Op de historische kaarten zijn
vele telegraafkantoren en -lijnen terug te vinden. De telefonie werd steeds populairder. Het aantal interlokale gesprekken steeg van 67.000 in 1892 tot 855.000 in 1901.

Schoonheid
Nederland was in die tijd amper een eenheid te noemen. De verbindingen tussen de verschillende dorpen en steden waren slecht, waardoor mensen in hun directe om-
geving bleven en vreemdelingen met enig wantrouwen bekeken. De regionale verschillen in taal en gebruiken waren groot en er was nog geen gevoel van nationale iden-
titeit. Men had weinig vrije tijd en daardoor ook weinig tijd voor recreatie. Het leven bestond voornamelijk uit hard werken en de sociale 'horizon' lag meestal op de
grens van dorp, stad of streek.

Het platteland was van een schoonheid die we nu slechts met veel moeite terug kunnen vinden. Het landschap werd bepaald door kleinschalige landbouw met bijhorende
hoeves, schaapskooien, tabaksschuren en buitenverblijven. Meanderende rivieren en beken vonden nog hun eigen weg. Ontginning, bebossing en ruilverkaveling hadden
hun stempel nog niet op het landschap gedrukt.

Stroomversnelling
Het leven is veranderd en daarmee de manier waarop we onze ruimte inrichten. Het landschap is door de eeuwen heen steeds in beweging geweest. Wat voorheen echter een
proces van eeuwen was, is in de twintigste eeuw in een stroomversnelling terechtgekomen. Nooit veranderde de wereld zo ingrijpend als in de eeuw die net achter ons ligt.

Deze historische atlas is daar een stille getuige van. Wie deze topografische kaarten 'leest', zal meer opsteken van het boeiende en soms dramatische verhaal over de relatie
tussen de mens en zijn landschappelijke omgeving. De auteurs die de inleidende artikelen bij elke atlas schreven, helpen de liefhebber daarbij op deskundige wijze op weg.


Inleiding
Huib Stam
In de prehistorie bestonden al kaarten, niet op papier, maar in de vorm van primitieve rotstekeningen. Een van de oudste getékende kaarten is de Peutingerkaart of
Tabula Peutingeriana, gemaakt in de tweede helft van de vierde eeuw. De oorspronkelijke kaart bestaat waarschijnlijk niet meer, wel werd in 1507 in een Zuid-Duits
klooster een kopie van deze anonieme wegenkaart van het Romeinse Rijk aangetroffen, stammend uit de twaalfde of dertiende eeuw en aangebracht op perkament.
Kaarten beogen een overzicht van een gebied te geven of zijn de reiziger behulpzaam bij het vinden van de weg.
Maar kaarten kunnen nog een ander doel dienen: de geschiedenis achterhalen van een landschap. In deze tijd waarin de belangstelling voor de eigen omgeving groot en
groeiende is, zijn kaarten die vroegere situaties aangeven onmisbaar. Niet alleen voor de historisch-geograaf kunnen ze van groot nut zijn, voor ieder die geïnteresseerd is in de
geschiedenis van de plek waar hij geboren is of woont of doorheen reist, kan bestudering van oude topografische kaarten tot verrassende ontdekkingen leiden. Ze kunnen
onze kennis met vele geschiedkundige wetenswaardigheden verrijken.

Belastingheffing
Ontwerpers van kaarten maken dikwijls gebruik van gegevens die gevonden worden op andere, meestal oudere kaarten. De geschiedenis van de kaarten die in onze reeks
historische atlassen van Nederland bijeen gebracht zijn, gaat terug tot het begin van de negentiende eeuw, toen het kadaster tot stand kwam. Het eigendom van onroerend
goed diende voor de belastingheffing deugdelijk in kaart te worden gebracht. Daarom werden tussen 1811 en 1832 in elke gemeente metingen uitgevoerd en ontstonden
kaarten op de schalen 1:1250, 1:2500 of 1:5000.
De grootste schaal werd toegepast voor de stadsgebieden, de kleinste voor woeste gronden. Deze allereerste kadasterkaarten, 'minuutplans' genaamd, vormen de basis voor
latere kaarten.
De kadasterkartering werd gevolgd door een kaart van geheel Nederland op schaal 1:115.200, van de hand van generaal Krayenhoff, en verscheen tussen 1809 en 1823.
De merkwaardige schaal is het gevolg van het gebruik van de Rijnlandse roede van 3,76 meter, sinds de zeventiende eeuw de voorgeschreven eenheidsmaat in het leger en de
koloniën. Pas eind negentiende eeuw werd de meter als eenheidsmaat ingevoerd.

Oeruitgave
Vanaf 1850 verscheen de 'Topographische en Militaire Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden’ (TMK) op schaal 1:50.000. Deze kaarteditie is in 62 bladen tussen
1850 en 1864 uitgegeven door de Topografische Inrichting en bevat een schat aan informatie over het Nederlandse landschap in het midden van de negentiende eeuw. De
TMK is in feite de oeruitgave van de huidige officiële topografische kaart van Nederland, die - voortdurend vernieuwd - wordt uitgegeven door de Topografische Dienst
Kadaster in Emmen.
Zoals de naam al aangeeft, was de TMK voor militair gebruik en geheim. De bladen werden uitsluitend verstrekt aan commandanten te velde, vestingcommandanten, mili-
taire verkenners en de koning en erfprins, uitsluitend op last van het Ministerie van Oorlog of de Chef der Generale Staf. Aanvankelijk werden alleen de gebieden in kaart
gebracht die van belang waren voor de verdediging van het land en logischerwijze aan de grens lagen. Deze kaarten werden daarom 'strookkaarten' genoemd. Het grensge-
bied van Nederland met België kwam het eerst in aanmerking. Tilburg werd als eerste stad 'op de kaart gezet', Noord-Brabant als eerste provincie.

Militaire bolwerken
In 1876 werd besloten Nederland opnieuw in kaart te brengen, nu op een schaal van 1:25.000. Was de TMK nog in zwart-wit gedrukt, de nieuwe kaart verscheen in kleur
- details bleken in kleur beter waar te nemen - en werd daarom Chromo-Topographische Kaart' (CTK) genoemd. ( Chromo is Grieks voor'kleur'.) Vanaf 1887 kwam een
civiele versie van de CTK beschikbaar. Deze verschilde van de militaire doordat militaire bolwerken en linies als witte vlekken werden weergegeven, om de (potentiële)
vijand niet wijzer te maken dan hij was. In later jaren, toen men begreep dat een witte vlek op de kaart wel erg opviel, werden de militaire (vesting)werken zo onzicht-
baar mogelijk in het landschap opgenomen en soms vervangen door een fantasielandschap.
Een probleem waar landmeters en tekenaars steeds weer tegenaan liepen, was de bolling van de aarde: hoe kon die op een plat vlak worden geprojecteerd zonder dat dit tot
grote afwijkingen leidde? Bij de vervaardiging van de TMK en CTK koos men voor de methode van de Fransman Rigobert Bonne (1727-1795), de 'bonneprojectie',
en de aldus vervaardigde kaarten werden aangeduid als 'bonnebladen'. De methode kwam erop neer dat zo centraal mogelijk in het te karteren gebied een lengtegraad
- de 'centrale meridiaan' - en een breedtegraad - de centrale parallel - werden gekozen. Hiermee wordt de onvermijdelijke vertekening zoveel mogelijk beperkt tot de ran-
den van de kaart. De vervorming op een relatief klein gebied als Nederland bleek verwaarloosbaar, waardoor een vrijwel oppervlaktegetrouwe projectie ontstond. De cen-
trale meridiaan en parallel voor heel Nederland kwamen samen in het dorp Chaam, 15 km ten zuidwesten van Tilburg. Dit kwam omdat het besluit om Nederland op bon-
nebladen te zetten al genomen was in 1822, toen België nog deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden en Chaam daar kennelijk centraal in lag. Omdat het erg
duur en tijdrovend zou zijn geweest de assen te verleggen, nam men daarvoor na de onafhankelijkheid van België (1830) niet meer de moeite. Thans ligt het o-punt van de
Rijksdriehoeksmeting onder de Onze-Lieve-Vrouwetoren in Amersfoort.

Pastelkleuren
Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw werden kopergravures gebruikt om de kaarten te drukken, later steengravures en vanaf 1863 vond de fotolithografie
toepassing, waarbij de tekening fotografisch op de lithosteen werd overgebracht. Dankzij deze verbeterde technieken konden de kaarten sneller en goedkoper worden
gedrukt, terwijl ze ook druktechnisch van een hogere kwaliteit werden. Prachtige pastelkleuren werden gebruikt voor het aangeven van bebouwing, wegen, water en
grondgebruik.
Tussen 1866 en 1951 werden door het Topografisch Bureau van het leger 776 bonnebladen gepubliceerd. Er waren weliswaar 776 bladnummers, maar 70 daarvan
besloegen louter water. De kaarten werden in opeenvolgende rijen van west naar oost genummerd, te beginnen bij de Friese Waddeneilanden. Het formaat van de kaart-
bladen is steeds 40 x 25 cm. Elke kaart heeft een nummer en naam. Ook is aangegeven in welk jaar de verkenning van het gebied plaats vond. De bladen komen uit het ar-
chief van de Topografische Dienst Kadaster, op de kaarten nog Topographische Inrichting genoemd. Omdat volledige reproductie technisch niet mogelijk bleek, is de tekst rond
de kaarten opnieuw gezet. De kaarten zelf zijn uiteraard onveranderd gereproduceerd, soms zelfs met lichte beschadigingen.

Uitgeverij Nieuwland Tilburg;  
 

 

Uitgebreid zoeken

Laatste wijziging binnen getoonde publicaties: 15 februari 2022